PowerNotes #08 "De power van de stad Rotterdam", Lezing stadshistoricus Paul van de Laar | |
Tijdens de open dag in de Kunsthal op 3 juni 2007 gaf stadshistoricus Paul van de Laar een lezing over de krachten die Rotterdam hebben gevormd en over de daadkracht en visie waarmee de stad zich klaar zou moeten maken voor de toekomst.Voor PowerNotes schreef Paul van de Laar een bewerkte versie van deze lezing. | |
In het boek de Stedebouwer van de Hongaarse schrijver G. Konrád is de hoofdpersoon een architect die na de oorlog een stad moet gaan herbouwen. Ook zijn vader en grootvader waren architect en zijn opdracht vervult hij tegen de achtergrond van een door zijn voorouders vormgegeven stadsdecor. Wie over de stad praat, heeft het tegelijk over de stedenbouwers en wat zij dachten en wilden presteren. Ik moest hier aan denken toen ik me op de presentatie van deze voordracht in de Kunsthal voorbereidde. Toen ik dit boek kocht bij de boekhandel van Maria Heijden hield Konrád daar een signeersessie. Ik was juist op dat moment bezig om de geschiedenis van de wederopbouw van Rotterdam te bestuderen en was vooral benieuwd naar de rol van de stedenbouwkundige die er alles voor over leek te hebben om de stad naar zijn hand te zetten, zelfs als dit ten koste ging van zijn geestelijk welzijn. Ik was geboeid door de rol van de stedenbouwkundige W.G. Witteveen die gedurende de eerste vier oorlogsjaren zijn beste krachten wijdde aan een nieuwe stad. Hoewel hij een nieuwe stad bouwde, die wezenlijk verschilde van de vooroorlogse stad, kon hij het verleden niet uitwissen. Er stonden immers nog enkele gebouwen uit het Rotterdam van voor 1939 en ook de tijdlagen van de oude stad waren herkenbaar. Terwijl de ene ploeg het puin ruimde, was een andere ploeg spreekwoordelijk bezig om de fundamenten van de oude middeleeuwse stad te doorgronden en bloot te leggen.
Ik vind het zelf een van de belangrijkste ontwikkelingen in de geschiedenis van Rotterdam. Want hoe je het wendt of keert, wat Rotterdam bijzonder maakt is niet zozeer het bombardement op de stad van 14 mei - hoe afschuwelijk ook - maar dat wat er na 14 mei werd beslist. De beslissing om een nieuwe stad te bouwen, roept allerlei vragen op. Was het toeval?, of vinden we aanwijzingen in het verleden van de stad waarop we moeten letten? En welke betekenis kunnen we daaraan ontlenen om een beeld te vormen van wat Rotterdam is en wat deze stad bijzonder maakt. Zegt het iets over de kracht van de stad of juist niet?
De kracht van Rotterdam is misschien wel verbeeld in dat wat het niet is, maar wat het wil worden. En dat is naar mijn idee een rode draad in de stadsgeschiedenis. In de geschiedenis van Rotterdam zijn er voortdurend mensen die een bepaald beeld hebben van wat de stad zou moeten zijn en die de werkelijkheid hieraan willen aanpassen. Het geeft Rotterdam een specifiek karakter dat de stad anders maakt dan andere steden: noem het voor mijn part het moderne. Als we de kracht van Rotterdam willen benoemen dan moeten we het zoeken in de ontwikkeling naar het moderne. De kracht van Rotterdam is dat de stad anders is dan andere steden. Maar het is opvallend dat het beeld van Rotterdam juist wordt gevoed door wat je het anti-beeld zou kunnen noemen. Zo is het eigenlijk vreemd dat een stad als Rotterdam zich zo graag wil laten vergelijken met wat er gebeurt in andere steden, met name de grote rivaal aan het IJ. Die rivaliteit is niet te verklaren door wat sommigen het Ajax-Feyenoord gevoel noemen. Deze is ontstaan in een periode van de zeventiende eeuw toen Rotterdam aan de Maas ontwaakte en een groeispurt doormaakte en men daadwerkelijk geloofde dat als Mercurius deze stad zo gunstig gezind zou zijn hij zijn zetel permanent hier naartoe zou verplaatsen en Rotterdam Amsterdam als machtigste koopstad van de troon zou stoten. Dit zou niet gebeuren; integendeel, de kloof tussen beide steden werd eerder groter dan kleiner. In economisch opzicht zou de eerste stad van het land Rotterdam worden en Amsterdam overvleugelen. Het is alleen voor het zelfbeeld van Rotterdam zo jammer dat het de winst die het op economisch gebied behaalde niet verzilverde in een positiever beeld van de stad. Rotterdam werd in de ogen van menige bevooroordeelde waarnemer de lelijkste stad van Nederland genoemd. Zoals altijd met beelden van een stad, gaat het er niet om of het waar is of dat we met een mythe te maken hebben. Het was in veel opzichten voor de Rotterdammers ook een krachtige stad, een stoere stad die zich onderscheidde van wat stoere stadsburgers als verwijfde steden zien. Niet voor niets kost het in deze stad altijd nog veel moeite om het creatief-niet-zo-stoere als sterk punt naar voren te brengen.
De kracht van Rotterdam ligt in de antithese van bouw en sloop. Vanuit het negentiende-eeuwse perspectief bezien is Rotterdam in de eerste plaats een stad die op de groei werd gemaakt. Er is vermoedelijk geen andere stad waar dynamiek, vooruitgang, en alle nadelen die daarbij horen, zo sterk werden geprofileerd als in Rotterdam. Dit was niet een vanzelfsprekendheid. Integendeel, het beeld van het dynamische krachtige Rotterdam is eigenlijk een vrij modern fenomeen. We moeten het plaatsen in de ontwikkeling die in de negentiende eeuw plaatsvond. En aan deze omslag ligt een stedenbouwer ten grondslag; hoewel, als we zijn scheppende arbeid overzien, moeten we misschien preciezer zijn en spreken van een havenstedenbouwer. Natuurlijk heb ik het dan over G.J. de Jongh, directeur van gemeentewerken van 1879 tot 1910. Hij bouwde een havencomplex waarin de vorm gericht was op het functionele. De stedenbouwer speelde nauwelijks een rol in dit transformatieproces; die bestond nog niet. Stadsplanning was een aaneenschakeling van ad-hoc beslissingen die met elkaar een chaotische stad maakten. De uitbouw van de stad botste met de oude binnenstad: die moest worden aangepast. Niet om de stad fraaier te maken, maar beter. De belangrijkste reden voor aanpassingen in de stad vond plaats uit naam van het verkeer. Als alle plannen die vlak voor en tussen de beide wereldoorlogen bedacht waren, zouden zijn uitgevoerd, zou Rotterdam er in 1940 totaal anders hebben uitgezien. Het zou een stad geweest zijn die zich vanwege het belang van haven en verkeer in een kosmopolitische maalstroom wilde opgaan. Dat dit ten koste zou gaan van het stadsschoon was eigenlijk voor weinigen een reden om er niet mee door te gaan. Voor Rotterdam geldt wat de schrijver Mark Mazower omschreef als: "no succesful city remains a museum to its own past".
Het is een interessante gedachte want op Rotterdam toegepast betekent het in feite dat het verleden van de stad de ontwikkeling niet in de weg mocht staan. Deze drang was zo sterk dat in mei 1940 direct kon worden begonnen met een nieuwe stad. Het is echter opvallend dat stadsbouwmeester Witteveen niet zover ging als hij had gekund. Hij wilde trouw blijven aan een zeventiende-eeuwse driehoeksvorm, maar waarom hij dat deed is niet duidelijk. Sentimentele overwegingen zullen geen rol hebben gespeeld, want hij sloopte ook gebouwen die gerestaureerd konden worden. De gevolgen waren voor de bewoners ingrijpend; de mensen die treurden om de verloren stad moesten het voortaan doen met zwart-wit beelden uit een verleden van de stad dat opeens veel positiever werd gezien dan toen het er nog was. Dat legde uiteraard een grote druk op de stedenbouwer maar die ging niet zover om de wens van velen - als die de kans hadden gehad zich te uiten zouden ze dat ongetwijfeld hebben gedaan - om dat wat verloren was te restaureren. De kracht van Rotterdam lag nu eenmaal niet bij behoud, maar bij verandering, sinds het derde kwart van de negentiende eeuw een Leitmotiv voor de nieuwe stedenbouw. Witteveen bouwde aan een stad die niet werd gerealiseerd. Eigenlijk speelt hier toeval een rol. Als hij minder eigenwijs was geweest en zich minder intens met de architectuur van de stad had bemoeid, was de kans groter geweest dat meer delen van zijn stadsplan waren gerealiseerd. Hij was bij nader inzien meer kunstenaar dan stedenbouwer. Witteveens stad is dus niet gebouwd maar hij is wel nagemaakt en in maquettevorm te zien in Museum het Schielandshuis. De maquette kunnen we gebruiken in de discussie over hoe we de keuze voor het modernisme moeten interpreteren. Deze keuze is tot in de jaren zeventig positief beoordeeld. Toch kwam er een tegenreactie van de bevolking. Met als gevolg dat Rotterdam een andere koers insloeg: je zou het de periode van het anti-modernisme kunnen noemen. De open, lege vlaktes werden geconfronteerd met een zwart-wit beeld van het vooroorlogse Rotterdam. Het ging nu niet om de vooroorlogse stad met haar gebreken, maar om een stad met een gezellige uitstraling. Nederland en Rotterdam wilden gezellig zijn en nieuw gemeenschapsgevoel tot stand brengen dat in de moderne stad geen plaats meer had. Het keerpunt zien we terug in de nieuwe stad: de functionele stad maakte plaats voor een anti-modernistische bebouwing met enkele hoogtepunten. Het anti-modernisme hield in Rotterdam geen stand; het is niet de kracht van deze stad. Die moet liggen in de moderne aanpak zoals die sinds de jaren tachtig weer met veel elan werd opgepakt. De stad werd een hoogbouwstad; de optimale locatie voor de filmische stad (Rotterdam als screencity). Maar waar schuilt in de toekomst de kracht van de stad? Hoe bijzonder is Rotterdam als architectuurstad? Rotterdam moet wel durf blijven tonen; maar daarvoor is een campagne Rotterdam durft niet genoeg. Het vereist een visie en daadkracht en dat behoren de belangrijkste elementen van de kracht van deze stad te zijn.
In het Historisch Museum Rotterdam (Schielandshuis) is deze zomer een maquette te zien waarop de plannen van Witteveen zijn verbeeld. |